WEBLOG - BERICHT

Flauberts worst-case autobiografie: Leerschool der liefde
GEPLAATST: 7-8-2014

Alleen de grootste romans laten zich eindeloos herlezen, want ze groeien met ons mee. Zo wordt Flauberts De leerschool der liefde mettertijd een encyclopedie van vrouwen, een kroniek van een revolutie, een catalogus van ijdelheid, en, ten slotte, een boek over niets. Over een leven met Flaubert.

Dat ik het boek niet in het Frans had gelezen, had de lerares al gauw door. Toch ging ik met een mooi cijfer naar huis, want wie las nu L’éducation sentimentale voor zijn lijst? Een dikke roman van zo'n ivoren-torenschrijver als Flaubert vergde wel wat meer dan Le petit prince. Zelfs het verhaal kon ik amper navertellen, want ik had het boek in een roes gelezen, gehypnotiseerd door beelden van vrouwen die hun volle negentiende-eeuwse haar losschudden, plunderende massa's in de paleizen van revolutionair Parijs, en een man, een geboren melancholicus, die er een vermogen doorjaagt omdat geld het enige is wat hij kan geven aan de vrouwen van zijn hart.

Zeventien jaar oud, bijna klaar met school, dacht ik toen al dat ik nooit meer een betere roman zou lezen. Daarvoor hoefde je niet zoveel te hebben gelezen. Wie weet had ik het boek van de plank gepakt om zijn titel. De leerschool der liefde. Het leek een mooie afsluiting van mijn schooljaren, maar het is het boek dat ik ben blijven herlezen, op het obsessieve af, met een mini-editie voor onderweg, en alle exemplaren die ik op adressen her en der heb achtergelaten, want ik zit niet graag in een huis waar je geen Flaubert hebt.

Zolangzamerhand ken ik hele stukken uit mijn hoofd, en je hoeft niet te weten dat de schrijver op sommige dagen maar een paar zinnen voor elkaar kreeg om te zien dat ieder woord een juweel aan een gouden snoer is. Het is een boek om alle andere boeken aan af te meten. Maar het is ook een boek om je eigen leven aan af te meten. Er zijn gelovigen die zich bij elk dilemma afvragen Wat Jezus Zou Doen. En zo vraag ik me op kruispunten vaak af wat Frédéric Moreau, Flauberts grote antiheld, zou doen, en het antwoord is niet eens zo moeilijk. Het maakt niet uit wat het probleem is. Hij zou niets doen.

Gustave Flaubert (1821 - 1880) vond dat een schrijver zich, net als God, uit zijn schepping moest terugtrekken. De schrijver moest de lezer niet voor de voeten lopen met zijn opvattingen. Zo keek Flaubert er tegenaan ten tijde van Madame Bovary (1857), de roman waaraan zijn grootste faam is verbonden. Maar in L’éducation sentimentale (1869) ging Flaubert een stapje verder. Ook de personages mochten de gebeurtenissen niet in de weg staan. De eerste critici omschreven L’éducation vaak als een roman zonder handeling of hartstocht, maar je hoeft er niet lang in te lezen om te zien dat deze roman ervan overkookt. Alleen bedanken Flauberts personages ervoor om aan die handeling deel te nemen.

http://www.malaspina.com/jpg/flaubert.jpg

L’éducation is een boek over liefde, over hartstocht,’ schreef Flaubert in een brief. ‘Maar het gaat wel over hartstocht in de enige vorm die ze tegenwoordig mag aannemen, namelijk in de passieve vorm.’

Vaak wordt gezegd dat schrijvers zich maar beter verre van de actualiteit kunnen houden, want goede fictie moet langer meegaan dan de krant. Dit misverstand is vooral de wereld ingeholpen door commentatoren die van Flaubert de schutsheilige van het l'art-pour-l'art-proza maakten. Uit Flaubert’s brieven krijg je zeker de indruk dat hij zich het liefst begroef in exotische historische romans die jaren research vereisen, en waarin groots en meeslepend leven de absolute norm is, zoals in zijn antieke roman Salammbô (1862). De schrijver verafschuwde immers de tijd waarin hij leefde, verkrampt door de naweeën van de Revolutie en Napoleon, en bekneld door het verbond dat het hof aanging met de nieuwe bourgeoisie om te voorkomen dat hun positie ooit nog in gevaar kwam.

Toch zijn Madame Bovary en L’éducation sentimentale dicht op de huid van de tijd geschreven. Zo vond de schrijver het materiaal voor Bovary in een kranteberichtje over een zelfmoord in Normandië, en L’éducation laat zich ook lezen als een kroniek van het revolutiejaar 1848. In schitterende, breed geschilderde taferelen zijn we getuige hoe het volk het Palais-Royal tot de laatste kroonluchter afbreekt, we luisteren mee op politieke vergaderingen waarbij elke dorpsgek het spreekgestoelte mag beklimmen en ten slotte krijgen we de stromen bloed te zien waarin de arbeidersopstand in de zomer van 1848 wordt gesmoord.

Maar in de eerste plaats is L’éducation de ‘histoire d’un jeune homme,’ zoals de ondertitel luidt. Het is een portret van de schijver als jonge man, kampend met een romantisch gemoed in een tijd die geen ruimte heeft voor grote idealen. Frédéric is de man die Flaubert had kunnen worden als de schrijver had kunnen leven in de passieve vorm. Frédéric is een Flaubert die zijn dromen laat schieten, en L’éducation is een soort worst-case-autobiografie - al heeft Frédéric natuurlijk een veel comfortabeler leven dan zijn geestelijk vader, want hij hoeft geen boeken te schrijven. Hij hoeft ze niet eens te lezen.

De uitspraak ‘Emma Bovary, c’est moi,’ heeft onder schrijvers de kracht van een bijbels gebod gekregen, want een schrijver moet opgaan in zijn personages, zelfs tot hun laatste doodsnood. Vandaar dat er zoveel romans zijn waar iedereen interessante afwijkingen en gebreken heeft, want zo laat een schrijver zien wat hij kan. Maar het is nog veel moeilijker jezelf aan zo’n ongenadige analyse te onderwerpen als in L’éducation, want dan kun je je niet achter literaire acrobatiek verschuilen.

L’éducation sentimentale is de geschiedenis van een man die zijn ideaal, bij gebrek aan beter, in de liefde zoekt. En hij zoekt het, naar goed romantisch gebruik, vooral in een vrouw die onbereikbaar blijft. Dat is de ideale vrouw. Het klinkt als het recept voor een lange zit, maar wat L’éducation zo’n meeslepend boek maakt, is dat het een complete encyclopedie van vrouwen omvat. Ik moet de vrouw nog tegenkomen die er niet in is terug te vinden.

Er is het meisje van de buren, Louise, naar wie Frédéric zijn hand maar hoeft uit te steken en ze is de zijne. Zij leeft nog in de droom dat ware liefde vanzelf wordt beloond. Er is de aristocratische Madame Dambreuse, wier fortuin en status haar bijna onweerstaanbaar maken. Alleen is bijna niet genoeg. Er is de proto-feministische Vatnaz die na de revolutie bij wet wil laten regelen dat mannen hun vrouwen niet meer mogen laten vallen voor een jonger ding.

En dan zijn er de twee vrouwen die Frédéric’s geschiedenis bepalen. Hij hoeft Madame Arnoux maar één keer te zien en hij is verkocht. Vrouw van een kunsthandelaar, moeder van twee kinderen, donker, mooi en onpeilbaar als een Andalusische, is dit de vrouw van zijn dromen. Toegegeven, ze is ook zo’n beetje de eerste vrouw die hij ziet wanneer hij de grote wereld intrekt. Maar voor de romanticus bestaat er geen toeval. Zij is de vrouw voor wie hij alle andere vrouwen laat schieten, ook al krijgt hij er niets voor terug. Want ze moet de ideale vrouw blijven.

Haar tegenhanger is de courtisane Rosanette. Die doet niet moeilijk over de liefde, want zij leeft bij de stelregel dat blondes have more fun. Met haar vlucht Frédéric voor de revolutie, ver van het gewoel, gezellig samen in bed. Hun romance is het mooiste dat Flaubert ooit schreef.

L’éducation is een meesterwerk dat zich elke keer als nieuw laat herlezen, en zo wordt het ook voor de lezer een leerschool. De eerste keer volgen we Frédéric in zijn liefde voor Madame Arnoux, want daar gaat het boek tenslotte over, en misschien zijn we nog jong genoeg om mee te gaan in zijn gevoelens. Maar grote literatuur groeit door, ook wanneer het boek rustig in de kast staat.

Wanneer we er opnieuw aan beginnen, merken we al snel dat de verhoudingen een tikje zijn verschoven, want we lezen met andere ogen. Dan gaat het ons opvallen dat Frédéric de enige in het boek is die van de liefde zo’n ideaal maakt. We zijn geneigd op hem af te gaan, want als hoofdpersoon vergast hij ons op al dat prachtige proza - dezelfde truc die Nabokov gebruikt in Lolita. Maar in werkelijkheid is Frédéric het sufferdje van het stel. Alle andere mannen in L’éducation laten de vrouwen van hand tot hand gaan, en andersom. Een beetje pientere meid zorgt er immers voor dat ze altijd een reserve-minnaar heeft voor magere tijden.

Alleen Madame Arnoux blijft de zedigheid zelve, terwijl haar man makkelijk de grootste schuinsmarcheerder van de roman is, met een reeks vriendinnetjes en faillissementen in zijn kielzog. Ze kan niet anders, want zij is het symbool van trouw. Ze is een moederfiguur. Zelfs wanneer ze zich aan Frédéric komt aanbieden, als dank voor een lening aan haar man, gaat hij niet op haar gebaar in. Hij blijft liever de passieve aanbidder. ‘Pak haar dan!’ wil je hem toeroepen vanachter het boek. Dan was hij ervanaf. Elke keer dat we L’éducation herlezen, zijn we ouder en weten we zekerder dat niemand beter wordt van zo’n grote liefde, al zijn er veel schrijvers die een rekening hebben lopen bij die bank.

We zullen er nooit uitkomen wat Marie Arnoux voor Frédéric voelt. Is het dezelfde fatale mix van liefde en medelijden als in Goethe’s Werther? Of is ze gewoon een ijdele tante die zulke adoratie wel leuk vindt, als haar eigen medicijn tegen de tijd? We zullen het nooit zeker weten, want met meesterhand regisseert Flaubert het zo dat we haar altijd met de wazige ogen van Frédéric zien. Zo blijft ze het scherm waarop Frédéric zijn verlangens projecteert. Nooit krijgen we te horen wat ze zelf te zeggen heeft.

Het verschil tussen Goethe’s Werther en Flauberts L’éducation is simpel. Het is niet het onderwerp. Het verschil ligt in de afstand die de schrijver tot zijn onderwerp bewaart. Werther sprak zozeer de taal van het moment dat het de eerste hype ter wereld werd. Zelfmoord werd een populair tijdverdrijf en Goethe een beroemd man. L’éducation verscheen bijna een eeuw later, en de restanten van de eerste drieduizend stuks werden na een paar jaar verramsjt. Niemand zat te wachten op zo’n ontluisterend verhaal. Beide boeken wortelen in dezelfde bodem, maar L’éducation reikt dieper omdat het zichzelf ondergraaft met de ironie die na de teloorgang van de Romantiek het enige wapen was voor een gevoelige ziel. In Flauberts brieven kunnen we nalezen met hoeveel moeite hij die afstand bevocht.

Nergens werkt die ironie beter dan bij de tweede vrouw in het verhaal, Rosanette, ook wel bekend als de ‘maarschalkse’. Ze is een van de aantrekkelijkste vrouwen in de wereldliteratuur. We weten nauwelijks hoe ze eruit ziet, en toch staat ze op ons netvlies geprent, omdat we zo goed weten hoe ze praat. Flaubert wist hoe hij de kaarten voor haar moest schudden. Het verschil in techniek - komische actie tegenover stille observatie - maakt Rosanette een feest van een vrouw vergeleken bij de ingetogen Madame Arnoux. En Rosanette’s troeven zijn toch al sterk.

De maréchale is gemodelleerd op Aglaé (of Apollonie) Sabatier, een meisje uit het volk dat na een rijke man genoeg geld had om haar eigen salon te houden en kunstenaars te inspireren. Eerst was ze de muze van de dichter Charles Baudelaire, die haar in Les fleurs du mal bezong als zijn Blanke Venus. Toen kwam Théophile Gautier, de langharige romancier die het libretto schreef voor het ballet Giselle. Vervolgens werd ze Flauberts maîtresse, en zelden is een vrouw zo glorieus geportretteerd.

http://accel6.mettre-put-idata.over-blog.com/2/01/43/65/Orsay--2-/P1060853.jpg

Auguste Clésinger, Vrouw gebeten door een slang. (Sabatier was het model voor dit beeld. Clésinger was trouwens de schoonzoon van George Sand. Kleine wereld.)

Wanneer de zomer van 1848 ontaardt in een bloedbad, en iedereen onder het mom van de politiek zijn rekeningen vereffent, vlucht Frédéric met Rosanette de stad uit. Parijs is één kolk van politieke kuiperijen en seksuele intriges. Overal staan mannetjes elkaar te verdringen om hun posities te verbeteren, maar Frédéric dorst naar onschuld. Ze bezoeken de paleizen bij Fontainebleau, waar tot voor kort de koningen zich verpoosden. Nu is het er uitgestorven, en Frédéric vindt er een schoonheid die hem eindelijk lucht geeft, onder de gouden en azuurblauwe plafonds van de hoge zalen. Het feest is voorbij. Er is alleen maar verleden. Het roept een bijna seksueel verlangen op naar een grootsere tijd, van ‘argeloze wetenschap, heftige hartstochten en weelderige kunst, toen vorsten hun maîtresses onder de sterrenbeelden lieten opnemen.’

Het doet er nu even niet toe dat Flaubert in L’éducation de schone Sabatier eert met hetzelfde compliment, want voor de lezer is ze nu nog net zo leuk als toen ze anderhalve eeuw terug het middelpunt was van de Parijse kunstenaarskringen. Op de manier die alleen de grootste schrijvers beheersen, maakt Flaubert van dat antiek plafond een literaire parachute die hem uit het realisme redt van de stadsroman die L’éducation ook is. Flaubert had gelijk. Hij is Madame Bovary. Hij lijdt aan een ongeneeslijk verlangen naar grote romantiek, alleen weet hij waartoe die leidt. Hij was er zelf bij. Voor een schrijver die het zichzelf moeilijk maakt, is er maar één manier om dat verlangen te stillen, en dat is door het te verkleinen in grote scènes. De camera wijkt terug en de schrijver is veilig.

De revolutietaferelen worden een orgie van prachtige taal (met het tintamarre van de vallende kroonluchters), de volksvergaderingen worden een burleske van speechende hansworsten, en alleen in Fontainebleau heeft Flaubert geen andere uitweg meer dan pure lyriek. De revolutie is op zijn kookpunt en Frédéric weet zich een gevangene van zijn tijd. Hij is veroordeeld tot de passieve vorm, want wie kan er nog in idealen geloven wanneer elke vijftien jaar het bloed over de straten vloeit? Wat betekent de liefde nog in een stad waar iedereen liegt en bedriegt om zijn rivalen voor te blijven? De enige manier waarop Frédéric zijn romantisch gemoed kan bevredigen, is zich op te offeren in zijn doelloze liefde voor Madame Arnoux, ook al schenkt ze hem geen fractie van het genot dat hij bij de maarschalkse vindt.

Lang heb ik gedacht dat L’éducation het boek was waarin Flaubert zijn vrouwenhaat van zich afschrijft. Geen enkele vrouw kon op tegen de eerste keer dat hij de vrouw zag die model stond voor Marie Arnoux. Talloze details - zoals het fraaie zilveren kistje dat elke keer bij een andere vrouw op het dressoir staat - maken deze roman tot een ware catalogus van vrouwelijk narcisme waar alleen een ijzersterk libido de ogen voor kan sluiten. Maar ik had het verkeerd. Elke keer dat ik L’éducation lees worden de andere vrouwen beter, en de mannen zijn nog veel erger.

Soms lijkt het of L’éducation het boek is waarin Flaubert zijn afschuw van alle  wereldverbeteraars uitleeft. Maar de machinaties van de vermogende klasse komen er net zo slecht vanaf. Flaubert is gewoon tegen. Tegen alles wat mensen elkaar wijsmaken. Het is een lastig standpunt voor een romanschrijver, en misschien ook een  reden waarom Flaubert zich zo moest afbeulen om een roman te schrijven. Het monumentale van L'éducation sentimentale  -  het zit al in de titel  -  is dat Flaubert van dit dilemma zijn onderwerp maakt. De ijdelheid die alles wat we doen een valse glans geeft. Dan kunnen we maar beter niets doen.

HP/De Tijd maart 2003. Update 8 juli 2014.