WEBLOG - BERICHT

Mijn broer Martin Stevens 1951 - 2017
GEPLAATST: 4-11-2017

In de vroege uren van 18 oktober 2017 stierf mijn broer Martin Stevens na een lang, slopend ziekbed. Hij was bijna zesenzestig jaar oud. Hij was net grootvader geworden van een tweeling, hij was een paar jaar geleden opnieuw getrouwd, en zijn dochters hebben te vroeg afscheid moeten nemen van hun vader.

 

In veel opzichten waren wij tegenpolen. Martin was verantwoordelijk en voorzichtig. Ik was lang een ongeleid projectiel, volgens de chemie die maakt dat twee kinderen (vooral van hetzelfde geslacht) vanzelf elkaars tegendeel worden. In de jaren voor 1975 heeft hij mij vaak voor ongelukken behoed, of was hij in elk geval in de buurt om te kijken of het goed liep. Op school ging hij met jongens om, ik liever met meisjes. Hij vond het verschrikkelijk toen we op zijn veertiende verhuisden naar mijn moeders balletschool. Zo’n meisjesbolwerk gaf hem een ongemakkelijk gevoel.

 

Zijn schoolvrienden noemden hem Steeffie. Bij het afscheid van de basisschool deden ze de Beatles na, wier eerste LP toen net uit was. 1963. Ze speelden op tennisrackets. Een flink aantal van die jongens ging door naar dezelfde HBS zodat hij het geluk had tot zijn zeventiende jaar met hetzelfde groepje op te groeien. Hij was verliefd op een meisje uit zijn klas, Gerda,  met wie hij een paar jaar na school zou trouwen. Bij haar familie vond hij een tweede thuis toen onze moeder hertrouwde met een man die niet kon wachten tot we het huis uit waren. Gerda Snel. Fijne mensen.

 

De ironie was dat Martin een familie-type was in een familie die anti-familie was. Onze moeder en vader waren de jongste in hun gezinnen geweest, ze hadden de oorlog meegemaakt en ze waren ook door hun artistieke werk weggegroeid van hun familie. Nestgeur was het laatste wat ze wilden. Martin was anders.

 

Rotterdam bestond vroeger uit verschillende dorpen. Crooswijk, Kralingen, Spangen, Zuid. Mensen vroegen altijd waar je vandaan kwam in Rotterdam. Vaak hadden ze het allang gehoord. Martin ging eerst op een halve etage in Middelland wonen. De Jan Sonjé-straat, niet zo ver van waar Gerda woonde. Hij was stoer. Spierballen. Hij had zo’n jaren-zeventig snor. Ik zocht hem daar soms op. Later toen ik op Zuid woonde, woonde hij met Gerda niet ver van mij, en ik was getuige van hun scheiding. Ik was dol op Gerda, die ik al zo lang kende. Anderhalf jaar later stierf ze aan een hartstilstand, zomaar, zesentwintig jaar oud.

 

Met zijn tweede vrouw ging hij op Charlois wonen, terwijl ik in Delfshaven was gaan zitten in een benedenetage die ik huurde voor een bedrag waar je nu ongeveer een halfje bruin voor krijgt. Ik had meer boeken dan de hele straat bij elkaar. Martin had een tijdje een Rotterdams accent, terwijl ik toch zeker weet dat wij zonder opgroeiden. We vertrokken uit Rotterdam rond dezelfde tijd, rond 1980. Hij ging bij de gemeente Utrecht werken, wat hij uiteindelijk 35 jaar heeft volgehouden. Hij vond werk fijn, en is ook zolang mogelijk blijven werken terwijl hij ziek was. Hij kreeg met Jolanda twee dochters, Robin en Hannah. Hij had een familie, met een eigen toon, reuk en humor. Wat mij verbaasde was dat die humor zich soms tegen hem leek te keren. Maar ik ben geen familieman en heb niet de pretentie in andermans huis te kunnen kijken.

 

Ik weet nog wat de soundtrack was voor Martins verhuizing van zijn eerste naar zijn tweede vrouw. De LP met Stevie Wonders ‘Isn’t She Lovely?’ De muziek met het baby’tje in bad. Ik had hem die muziek steeds horen draaien. Misschien een uiting van zijn verlangen naar een gezin. Zo dicht zat ik er niet meer op toen hij tien jaar geleden wegging bij zijn gezin. Hij had een nieuwe vrouw leren kennen. Ik zocht hem op in zijn flat op het Kanaleneiland. Zijn nieuwe vrijgezellenflat. Ik had mijn dochter bij me, die gefascineerd was door de egeltjesverzameling die haar oom al op zijn twintigste was begonnen. Egels waren zijn alter ego.

 

Het appartement had een sfeer die ik van de Sonjéstraat kende. Mijn broer, in zijn zuiverste vorm. We hadden zo weer een spelletje Risk of Monopoly kunnen spelen. Net als vroeger, wanneer we chili con carne aten. Geen idee hoe we zo’n afspraak maakten, in de tijd dat je naar een telefooncel op straat moest om te bellen. Hoe deed je dat toen? Ik weet nog steeds alle telefooncellen te vinden in een stad die niet meer bestaat, om mensen te spreken die ik niet meer ken.

 

Martin had smaak. Als late tiener had hij al een boekenplankje dat ik graag plunderde. Bleekers zomer. Hij las Hitweek en Aloha, maar ook de eerste boeken van Ian McEwan en Julian Barnes. Hij had een tijdje Engels gestudeerd. Toch zei hij dat hij niet tevreden was op zijn flatje. Hij wilde het liefst ‘onder een boompje’ zitten, bij zijn vriendin, met wie hij op het laatst trouwde. De laatste keer.

 

Er zijn mensen die maar een paar keer in hun leven verhuizen. Martin begon er al mee toen hij één jaar was. Onze ouders gingen van Bussum naar Rotterdam, waar onze vader bij Lintas reclame ging ontwerpen en onze moeder haar balletschool begon. Bij zijn laatste verhuizing, van het Kanaleneiland naar Naarden, bracht hij zijn egeltjesverzameling terug tot vijf of zes stuks (zoals mijn dochter constateerde) en hij behield alleen wat poëziebundels en mijn boeken, zoals hij me verzekerde. Hij wilde die ruggetjes toch graag zien.

 

Jaren eerder had hij eens gevraagd waarom hij nooit voorkwam in mijn romans. Het moet vreemd zijn geweest dat mijn alter ego’s bijna altijd enig kinderen zijn die het huis voor zichzelf hebben. Een voortzetting, wie weet, van mijn gewoonte als kind om mijn broers kamer te annexeren, want die was groter. Ik had alles nodig. Het moet een ondankbare taak zijn geweest om mijn grote broer te zijn, en daar hebben we het over gehad toen bleek dat ik hem niet kon helpen met mijn bloed voor een stamceltransplantatie. We waren geen match. Als tiener had ik er zoveel moeite in gestoken om geen match te zijn, anders, beter. Dan krijg je dat. Ik had graag mijn dank geuit met mijn bloed.

 

Er was een keer in 2015 dat we samen door Rotterdam reden, weg van het ziekenhuis. We hadden sinds de jaren zestig niet meer met z’n tweeën in een auto hadden gezeten. Vakanties in Zuid-Frankrijk. Museums en kathedralen om elke hoek. We sloegen af bij het Hofplein en het was alsof er een geheim luik naar vroeger openging. Herinneringen aan de moeilijke tijd toen hij had willen studeren en daarbij geen hulp kreeg. Hij moest er maar voor gaan werken, vond de nieuwe man van onze moeder. En zij liet dat toe. Martin was ouder. Hij moet er meer van gezien hebben. We hadden misschien meer van dat soort momenten moeten hebben. Misschien hadden we een hele dag moeten rondrijden. Misschien. Maar we waren lang huiverachtig om dat verleden opnieuw te bezoeken. De plaats des onheils.

 

We hadden het liever over de leuke dingen, de zeldzame keren dat we elkaar zagen. Tot de dag van vandaag heb ik nooit goed kunnen begrijpen dat er ook andere mensen waren die Martin heetten, want het was de eerste naam die ik leerde na mijn eigen naam, lang geleden. De naam van mijn grote broer. De eerste ander van wie ik mij bewust werd, met wie ik zoveel gemeen had. Tegen wie ik me afzette. Hoe komt het dat Martin stierf op een steenworp van waar hij werd geboren? Bussum en Naarden? Het ligt zo dicht op elkaar. Hij had langer moeten leven. Voor de familie die hij had gecreeërd. En voor de familie waar hij vandaan kwam, want hij was er mijn hele leven geweest. Behalve de rest van mijn leven.

 

Martin Stevens. 22 december 1951 – 18 oktober 2017

 

Dit is de laatste bijdrage aan dit blog. Het wordt tijd voor een technisch nieuwe plek. Tot ziens!